Op basis van haar eigen ervaringen als patiënt in de GGZ, wetenschappelijk onderzoek en collectieve ervaringskennis vanuit de cliëntenbeweging betoogt Boevink dat de kennis van ‘psychiatrische patiënten’ onontbeerlijk is om de hulpverlening naar een nieuw plan te tillen.
Mensen die worstelen met psychische problemen en daardoor psychiatrisch patiënt worden, doen belangrijke ervaringen op. Ze ervaren aan den lijve hoe het is om hun wens om een goed leven te leiden te combineren met de last van ernstig psychisch lijden. Ze ervaren ook als geen ander wat daarbij wel en niet helpt. Ze leren omgaan met de reacties op dat psychisch lijden in onze samenleving en in de GGZ, waarin we klaar staan met stigmatiserende beelden en labels voor ‘ziek’ of ‘afwijkend gedrag’. En ze ervaren wat nodig is om de schuld en schaamte die dat met zich mee brengt, plaats te laten maken voor hoop en vertrouwen. Al die ervaringen vormen een potentiële bron van een nieuwe vorm van kennis en kennisontwikkeling in de samenleving, de GGZ en de wetenschap: ervaringskennis en ervaringsdeskundigheid.
In haar proefschrift presenteert Boevink ervaringsdeskundige analyses van de relatie tussen trauma en psychose, het ontgroeien van een psychiatrische diagnose en de patiënt-identiteit na langdurige opname. Zij combineert dit met een conceptuele verkenning van empowerment en de ontwikkeling van een meetinstrument en met een effectonderzoek van een door cliënten ontwikkeld en uitgevoerd herstelprogramma voor mensen met ernstig psychisch lijden.
Boevink pleit niet voor een ‘tegenbeweging’. Ze pleit juist voor verbinding van persoonlijke en collectieve cliëntervaringen en wetenschappelijke kennis. Deze kruisbestuiving wil Boevink niet beperken tot het terrein van de ervaringsdeskundigheid, maar verbreden naar andere kennisdomeinen. Uitwisseling van ervaringskennis, wetenschappelijk kennis én professionele kennis is van belang voor het herstel van mensen die ernstig psychisch lijden en voor een goede ondersteuning daarbij. Goede hulpverlening vraagt om ‘multideskundigheid’, een basisprincipe dat ook ten grondslag ligt aan de beweging van De Nieuwe GGZ, waarvan Boevink mede de grondlegger is. Een kruisbestuiving van deze kennisdomeinen en kennisbronnen is nodig op alle niveaus, niet in de laatste plaats in de dagelijkse praktijk, op het individuele niveau van cliënt, hulpverlener en het netwerk van betrokkenen.
In de GGZ wordt al lang gesproken over vraaggestuurde zorg, herstelondersteunende zorg en zorg waarin ‘de cliënt centraal staat’. Toch ervaren nog steeds veel GGZ-cliënten onvoldoende aansluiting en een grote afstand tussen de professionele zorg en de eigen belevingswereld en ondersteuningsbehoeften. Alleen de verdere ontwikkeling en erkenning van ervaringskennis, in gelijkwaardige dialoog met professionele en wetenschappelijk kennis, kan die kloof overbruggen en de GGZ daadwerkelijk naar een nieuw plan tillen, aldus Boevink.
Wilma Boevink (1963) stond aan de wieg van de herstelbeweging in Nederland. Zij was eerste auteur van het in 2002 verschenen boek ‘Samen werken aan herstel’, over een door cliënten ontwikkeld en uitgevoerd herstelprogramma. Zij werkte toen al jaren aan haar eigen herstel en combineerde dat met haar wetenschappelijke onderzoek bij het Trimbos-instituut. Sindsdien heeft ze, in samenwerking met een groeiend netwerk van ervaringsdeskundigen, een brede reeks van (onderzoeks)projecten geïnitieerd op het gebied van herstel en ervaringsdeskundigheid.
Wilma Boevink verdedigt haar proefschrift op 13 april 2017 aan de Universiteit Maastricht. De promotie is ook te volgen via een livestream op Psychosenet.
[Bron: Trimbosinstituut]