Eén van de boeiende aspecten van een praktijk aan een Spaanse Costa is het contact met mensen uit alle windstreken. Naast veel Nederlanders patiënten uit de meeste Europese landen, een enkele Noord-Afrikaan, een enkele Rus en de laatste jaren in de winter ook een toenemend aantal Canadezen en Amerikanen. Iedereen komt met zijn eigen taal en zijn eigen culturele achtergrond. Door de geschiedenis van Nederland als kleine handelsnatie, afhankelijk van goede internationale betrekkingen, is het spreken van talen en het zich kunnen inleven in de cultuur van een ander iets wat de Nederlander in het bloed zou moeten zitten. Toch valt er altijd nog te leren.
Het is al weer heel wat jaartjes geleden dat ik zo een fraai leermomentje meemaakte dat nog wekelijks enkele malen van toepassing is. Op een ochtend komt als laatste patiënt een wat oudere man mijn spreekkamer binnenlopen. Of binnenstrompelen liever gezegd. Hij heeft een verweerd gezicht, pet op zijn hoofd en ziet er wat verfomfaaid uit. Normaal postuur, wat klein van stuk, duidelijk nerveus maar een stuurse, strijdbare blik in de ogen. Achter hem torent een veel jongere, charmante vrouw boven hem uit. Zij lacht me vriendelijk toe. Zijn dochter, zal later blijken. Bepaald geen twee druppels water.
Aan de naam op zijn kaart te zien is meneer een Vlaming. Qua taal en te overbruggen cultuurverschillen zou het geen onneembare barrière moeten zijn voor de ‘Hollandse’ dokter. We spreken beiden Nederlands en hebben deels een gemeenschappelijke historische en culturele achtergrond. Het contact met de Vlamingen die ik op mijn praktijk zie verloopt in het algemeen dan ook gemakkelijk en prettig. Toch is er soms, met name bij de oudere generatie Vlamingen, sprake van een zekere mate van gereserveerdheid jegens hun noorderburen, om het maar voorzichtig uit te drukken. Het zijn meestal de Vlamingen uit de tijd dat Hollanders nog vooral Kees en Jan, en Vlamingen Gastonneke of Sjefke heetten. En kenmerkte de Hollander zich door een ‘dikke nek’ en extreme zuinigheid, de Vlaming had niet bepaald vooraan gestaan toen Onze Lieve Heer de hersens in onze schedels plantte. Karikaturen. Animositeit tussen goede buren, zoals je dat internationaal vaker ziet.
‘Goede morgen,’ zeg ik, ‘wat kan ik voor u doen?’
‘Poot!’, bromt hij half verstaanbaar.
‘Pardon?’, zeg ik, hem onderwijl de hand reikend.
'Pootje!’, roept hij, nu druk gebarend naar zijn voet, duidelijk geïrriteerd over zo veel onbegrip.
Ik verzoek hem zijn schoenen, sokken en broek uit te doen en het is al meteen duidelijk, een hevige ontsteking aan een gewricht in de voet. ‘Waarschijnlijk jicht’, zeg ik.
‘Dat zeg ik toch,’ zegt de man, ‘pootje.’
Jicht, in sommige delen van Vlaanderen kennelijk ‘pootje’, wordt in Engeland ook wel ‘Rich man’s disease’ genoemd, de ziekte van de rijken. Het werd vooral gezien bij hen die zich uitbundig te goed konden doen aan vlees en alcohol, iets wat voor de gewone man vroeger niet weggelegd was. Kwam de kasteelheer met zijn gevolg door de velden gestrompeld dan lachten de arme landarbeiders in hun vuistje. De remedie voor de acute klacht is sterke ontstekingsremming. Voor de lange termijn, dus om nieuwe aanvallen te voorkomen, is het belangrijkst het aanpassen van het voedingspatroon. Alcohol en vlees zijn de grootste boosdoeners, daarnaast schelpdieren, frisdranken, zoete broodjes en verwerkt voedsel zoals chips. Bovendien opletten met bepaalde medicijnen (plaspillen), veel water drinken en eventueel medicatie nemen.
‘Waar in Vlaanderen komt u vandaan?’, vraag ik onschuldig. ‘Uit Wevelgem,’ antwoordt de vriendelijke dochter, ‘kent u dat?’ Ja, van wielrennen, Gent-Wevelgem.’ Nu schiet de door jicht geteisterde oude man overeind in zijn stoel. ‘Amai! Die Zoetemelk, dat was me toch een wielekeszuiger! Eerst bij Eddie Merkx, toen bij d’n Lucien. Die deed niks anders in de koers dan wielekeszuigen, verschrikkelijk!’
‘Rustig maar, rustig maar, dat is allemaal al lang geleden hoor’, interrumpeerde ik, bezorgd dat de man het ter plaatse aan zijn hart zou krijgen en ter voorkoming van verdere afbraak van onze Joop. ‘Maar pa toch …,’ zei de dochter, enigszins gegeneerd, ‘waar is dát goed voor?’ Pa bromde iets terug, het zat kennelijk diep.
Na de gebruikelijke vragen over medische voorgeschiedenis en het doornemen van de medicijnlijst besluit ik een ontstekingsremmer voor te schrijven. Gezien het feit dat de goede man al enige maagzweren had gehad en maagbeschermers slikte leek een zetpil diclofenac* de beste keuze.
‘Ik ga u een zetpil voorschrijven,’ zei ik, ‘werkt beter én ontziet de maag. Maar pas op, u kunt er tóch nog maagklachten van krijgen, in dat geval stoppen. Anders gewoon doorgaan tot het over is, dat zal waarschijnlijk enkele dagen duren.’
‘En gaat dat een beetje makkelijk naar binnen dokter?’
‘Heel makkelijk, het heeft de vorm van een raketje’, antwoordde ik.
‘Aha’, zei de man enigszins verwonderd maar zichtbaar tevreden over de vorderingen van de farmaceutische wetenschap. ‘Een raketje, toe maar. Want ik verdraag niet alles hè dokter, en grotere tabletten en capsules kan ik moeilijk slikken.’
‘Ja, maar dat slikken daar zult u nu dus geen last meer van hebben’, zei ik, hem tegelijk de hand en het recept toestekend ten afscheid. Ook de dochter steekt me de hand toe, vergezeld van een minzame, enigszins verontschuldigende glimlach.
Twee dagen later is de man weer terug, met zijn dochter. Met een woedende blik strompelt hij mijn spreekkamer binnen.
‘Hier ga ik toch zeker niet voor betalen hè’, bijt hij me toe. ‘Hoe denkt u dat een normaal mens die dingen naar binnen gaat krijgen?’
Zou hij aambeien of een ander ongemak hebben, bedenk ik snel.
‘Ik heb me daar van alles geprobeerd, maar die dingen komen m’n keel niet voorbij! Water, water, ik ben er bijna in gestikt!’ De man raakt steeds heviger geëmotioneerd.
‘Maar… die dingen moet je niet in je mond stoppen maar in je achterste’, zeg ik, op de achterkant van mijn stoel wijzend.
‘Aaah, ge bedoelt dat ik hem had moeten opsteken?! Een opsteker, had dat dan gezegd! Wat zijn dat voor manieren dat u een mens zoiets voorschrijft zonder verdere uitleg. Een raket zegt u, en dan moet een normaal mens begrijpen dat ie dat op moet steken, amai!’
‘Nee, ik zei u duidelijk dat het een zetpil betrof’, antwoord ik zo rustig mogelijk.
‘Maar niet dat ik hem op moest steken!’
‘Begint u daar dan maar zo direct mee’, voegde ik de, verontwaardigd over zoveel Hollandse domheid, mijn spreekkamer uitstrompelende man nog toe.
De dochter, die tot dan haar lachende mond verborgen had gehouden, stak me haar hand toe.
‘Het was aangenaam dokter,’ lachte zij besmuikt, ‘tot ziens.’
De term ‘opsteken’ was mij tot dan toe onbekend, en deze Vlaming was op zijn beurt onbekend met het begrip ‘zetpil’. Het was uitzonderlijk, maar sinds dit voorval vergewis ik me er toch regelmatig nog eens extra van of het de persoon tegenover mij duidelijk is via welke weg een en ander tot zich genomen moet worden.
*Noot: diclofenac (Voltaren) schrijf ik al jaren niet meer voor wegens toegenomen kans op hart- en vaatincidenten. Hoewel deze medicamenten ondanks overtuigend bewijs van de risico’s nog steeds over de counter verkrijgbaar zijn is gebruik af te raden.
Jan Otto Landman is sinds 1998 werkzaam als huisarts in Spanje. Zijn praktijk wordt gekenmerkt door een zeer gevarieerd patiëntenbestand. Zo zijn er gedurende de wintermaanden vele Nederlandse overwinteraars en is er Interne linkeen hausse aan toeristen in de zomermaanden. De in Spanje wonende Nederlanders en andere Noord-Europeanen vormen een constante factor. Dr. Landman heeft twee praktijken aan de Costa del Sol. Zijn eerste praktijk is gevestigd in het levendige La Carihuela, de oude en populaire visserswijk in Torremolinos/Benalmádena. De tweede praktijk is gevestigd in Fuengirola in Clinica Xanit Fuengirola.
HIER vindt u meer informatie over onze bloggers.